U bevindt zich hier: Home Theo Thijssen De familie Thijssen

De familie Thijssen

In de overvolle woonkamer achter de schoenwinkel van haar man Sam, Eerste Leliedwarsstraat 16 in de Amsterdamse Jordaan, baarde Alida Thijssen-Fieggen (21) op donderdag 16 juni 1879, om half drie 's middags een welgeschapen zoon. Toen de 26-jarige vader, Samuel Jan Thijssen, hem twee dagen later ten stadhuize aangaf bij de burgerlijke stand, kreeg de boreling de namen Theodorus Johannes, naar zijn grootvader van vaderskant.

Die grootvader was geen geboren Amsterdammer. Opa Thijssen (schoenmaker, 61 jaar, Runstraat 25) was getuige, tezamen met de andere opa, Hendrik Ernst Fieggen (timmerman, 56 jaar, Vinkenstraat). 
In 1817 was opa Thijssen (Theodorus Johannes Thijssen sr) in Arnhem geboren, net als zijn ouders, die een 'tapperij' dreven. Ook hun wederzijdse ouders kwamen uit Arnhem en omgeving. Wanneer Theo Thijssens aanstaande opa precies van Arnhem naar de hoofdstad verhuisde, is niet geboekstaafd. In ieder geval woonde hij er al toen hij, 32 jaar oud en schoenmaker van beroep, in augustus 1850 trouwde met de zes jaar jongere Jacoba Kluit, dochter van een groenteman in de Amsterdamse Peperstraat. Beiden waren volgens de huwelijksakte lidmaat van de Nederduits Hervormde Kerk. Het jonge paar ging wonen op de Leidsegracht. Ze kregen drie kinderen; de oudste, geboren in februari 1853, noemden ze Samuel Jan oftewel Sam. Blijkens een door zijn nazaten bewaard militair zakboekje, trad Sam toen hij pas vijftien jaar was in militaire dienst, "vrijwillig geëngageerd voor 10 jaar als kanonnier bij het 2e regiment Vesting-artillerie." Zijn toenmalige lengte werd ook nauwkeurig opgemeten: 1,60 meter. Maar hij groeide snel: volgens datzelfde boek was hij "bij intrede van zijn 19e jaar" al 1,87 meter. Hij had rood haar, een breed voorhoofd, bruine ogen, een kleine neus, een kleine mond en verder geen "merkbare tekenen". Kort na zijn 17de verjaardag werd hij bevorderd tot korporaal-titulair. "Ja, hij is korporaal geworden," vertelde mij Sams kleinzoon Theo jr., "niet omdat hij zo'n echte militair was, maar hij kreeg dan als-ie dat examen had gedaan dertig gulden. Dus als-ie afzwaaide kon-ie meteen een winterjas kopen." Theo jr heeft zijn vaders vader nooit gekend; hij hoorde het waarschijnlijk van zijn grootmoeder. Maar het is inderdaad niet onwaarschijnlijk dat Sam Thijssens aanvankelijke keuze voor een militaire loopbaan vooral door economische motieven werd bepaald. 
Sam Thijssen heeft de tien jaar waarvoor hij in 1868 getekend had niet volgemaakt, om welke reden dan ook. De laatste aantekening in zijn militaire zakboekje dateert uit december 1873, toen het aan hem werd afgegeven. Kennelijk zwaaide hij toen af. Bijna drie jaar later, in november 1876, verliet hij de ouderlijke woning op de Leidsegracht en betrok een huurkamer op de Blauwburgwal; het bevolkingsregister noteerde nog geen beroep bij die verhuizing. Dat gebeurde wel in april 1878, toen hij naar Gerard Doustraat 64 verhuisd, in wijk YY, een nieuwe arbeidersbuurt die al gauw om nooit helemaal opgehelderde redenen de Pijp genoemd werd. Toen was Sam in ieder geval al schoenmaker. En, minstens zo interessant: tegelijk verhuisde naar dat adres de net 20-jarige dienstbode Alida (Aal) Fieggen, dochter van timmerman Hendrik Ernst Fieggen uit de Vinkenstraat. Een maand later, op 16 mei 1878, trouwden ze. Een maand of vier later (afgaand op het eindresultaat) zal Aal Thijssen-Fieggen zwanger zijn geraakt. Dát was vermoedelijk het sein om te verhuizen naar een íets grote woning. In februari 1879 betrokken ze de begane grond van Eerste Leliedwarsstraat 16.
Ze waren bepaald niet de enige bewoners van het pand. In totaal woonden er in juni 1879, toen hun eerste kind geboren werd, 22 mensen. Behalve de familie Thijssen waren dat een timmerman met zijn vrouw, nòg een timmerman met zijn vrouw en dochter, een boekbinder met twee kinderen, een sigarenmaker met zijn vrouw en drie kinderen, een weduwe met haar nicht, een weduwe met haar dochter en in het keldertje een groenteverkoopster met haar zoon.

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie