Print deze pagina
donderdag, 02 april 2015 19:57

Het taaie ongerief (1932)

De roman Het taaie ongerief verscheen in 1932 tegelijkertijd bij C.A.J. van Dishoeck in Bussum en De Arbeiderspers in Amsterdam (als onderdeel van de ARBO-reeks), nadat het van 2 november 1931 tot 1 februari 1932 eerst als dagelijks feuilleton in het sociaal-democatische dagblad Het Volk had gestaan. Maar al op 19 oktober 1930 schreef Thijssen aan Van Dishoeck: "Nou dacht ik, uitgeschreven te zijn. En daar heb ik plotseling weer een nieuw ideaal: ik wil nu voor Het Volk een feuilleton maken, het gewone dagelijkse krantenfeuilleton, maar dan goed. 'k Ben in m'n vrije uren er al aan begonnen, maar de opzet is al af. En nu schijnt het met zo begeerlijk, dat elke avond zo'n 60.000 mensen 'n maand lang daar hun krant mee beginnen. Niet eens in de week of eens in de maand, maar elke avond; en dat idee heeft me weer aan de gang gebracht, he. 'k Heb allerlei uitnodigingen voor periodieken -- en die vermogen niet, me aan 't werk te zetten--maar wel iets, waarvoor ik geen uitnodiging heb."


Dat Thijssen al in oktober 1930 aan Het taaie ongerief begon, zoals hij in deze brief meedeelt, blijkt ook uit een aantekening op het manuscript dat van het boek bewaard is gebleven en zich in het Nederlands Letterkundig Museum in Den Haag bevindt (het is een van de twee bewaard gebleven manuscripten van Thijssen: het andere is van In de ochtend van het leven, dat in het bezit van de familie is). Op het eerste vel van het manuscript staat namelijk de doorgestreepte aantekening "4 Oct. '30". Op het laatste van de 376 handgeschreven vellen staat de aantekening "30 Mei '31", de datum van voltooiing. Ook die krabbel is later doorgestreept, omdat het kennelijk niet de bedoeling was dat deze dateringen ook in druk zouden verschijnen.


Thijssen was zuinig met papier: hij gebruikte niet alleen de achterkant van zijn eigen briefpapier en van het briefpapier van het Hoofdbestuur van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, maar ook van Kamerstukken (zittingsjaar 1930-1931) en van niet gebruikte exemplaren van een pamflet ter aankondiging van een propagandabijeenkomst. Het manuscript vertoont opvallend weinig doorhalingen en verbeteringen. Trots zei Thijssen daarover tegen Jan Lamers in een interview met Het Volk voorafgaande aan de start van het feuilleton (31 oktober 1931): "Moet je es kijken, hier heb je m'n kopij... geen doorhalinkje in, man; zoo, geleidelijk, kalmpjes-aan neergepend."


In de Arbeiderspers-uitgave vermeldt de ondertitel wat Het taaie ongerief voor een boek is: een "verslag van een herinneringstocht, door Joop van Santen ondernomen langs zijn momenten van toilet-misère, en met een vrolijke handdruk opgedragen aan de velen die waren als hij". In het interview met Het Volk (waarin de onderkop van het feuilleton eenvoudig 'Momenten van toilet-misere' luidde) geeft Thijssen als toelichting: "M'n hoofdpersoon heet Joop van Santen, en dat is een armoedzaaier, net als jij en ik en wij allemaal. Na een halve eeuw bestaan kijkt-ie 'es achterom en voor 't eerst ziet-ie tot z'n verbazing de 'taaie draad van steeds 't zelfde ongerief', die door z'n leven geregen zit. [...] 't Mooie is, dat iedereen zu'k soort dingen gedaan heeft, en als-ie 't leest, kan 't niet anders, of hij moet daarin z'n eigen miserabele gevalletjes herkennen. Vandaar ook, dat ik 't 'met een knipoog' heb opgedragen aan de 'velen, die waren zoals hij', Joop van Santen. Die handdruk, dat is zo'n speciale handdruk, je weet wel, zoo'n handdruk, die 'n ongemerkt knipoogje is... Want och, als puntje bij paaltje komt, zitten we allemaal vastgegroeid in een van die onmogelijke, kleine, onbelangrijke belangrijkheidjes. We gelooven geen van allen, dat we 't zijn, maar we zijn 't allemaal... bekrompen, kleine menschjes. [...] We zijn allemaal zoo reuze burgerlijk, maar net als Joop van Santen, zien we 't zelf niet."


In een brief aan Agnes Maas-van der Moer, een maand voor zijn dood geschreven, neemt Thijssen een mogelijk misverstand weg (20 november 1943): "Het taaie ongerief is allesbehalve een klaagzang, het is vrolijk. En het beschrijft volstrekt niet speciaal gevolg van armoede; het is een beschrijving van het schaamte gevoel; ik had bijv. ook een schatrijke kerel kunnen laten vertellen van z'n hoge zije hoed, als-ie in de trein van een begrafenis terugkomt enz. Wat dit aangaat, blijkt toch wel leerzaam, wat wij op de kweekschool moesten doen: de inhoud van een boek puntsgewijs opschrijven. Wie dit met het Taaie Ongerief doet, zal de ware proporties er in ontdekken."


Ook al maakt Thijssen hier duidelijk dat hij in Het taaie ongerief het universele kledingprobleem van kinderen en volwassenen aan de orde stelt, het lijdt tegelijkertijd geen twijfel dat hij veel eigen herinneringen in het boek verwerkt heeft, vooral aan zijn opleiding tot onderwijzer aan de Rijkskweekschool in Haarlem (1894-1898). Thijssen heeft later het autobiografische karakter van zijn romans categorisch ontkend, maar in het interview met Het Volk verspreekt hij zich af en toe: "Dat was in die tijd van de Haarlemse kweek... och, och, wat hebben we toen gelachen..." Maar hij corrigeert zichzelf onmiddellijk: "Nee, natuurlijk heb ik 't niet allemaal zelf beleefd...'n hoop fantasie bij, hoor. Maar ja, zonder dat je 't wil, leg je er altijd heel wat van je eigen in en van 't kringetje zoo rond je heen..."

Van het boek is ook in 1949 een vertaling in het Esperanto gepubliceerd, onder de titel: La nevenkebla geno. Momentoj de tualeta mizero.  De vertaling is van de Amsterdamse esperantist en socialist F. Faulhaber en de illustraties zijn van Bach Schuurmans.

In 2003 wijdde het Theo Thijssen Museum een grote expositie aan Het taaie ongerief. En op 30 augustus van dat jaar organiseerde het museum in de lokalen en op de speelplaats van de Theo Thijssenschool in de Anjeliersstraat de Dag van Het Taaie Ongerief. (Zie onder Museum > Activiteiten.)