U bevindt zich hier: Home Het Museum Tentoonstellingen-archief 2010-2015 400 jaar Grachtengordel en Jordaan *april-december 2013
dinsdag, 31 maart 2015 09:43

400 jaar Grachtengordel en Jordaan *april-december 2013

De grachtengordel bestaat 400 jaar en dat zullen we weten ook. Maar in het gemeentelijk propagandacircus wordt nauwelijks gerept van het feit dat de Jordaan even oud is! Daar willen we wat aan doen. En wel door nu eens te belichten wat die twee zo verschillende buurten in die vier eeuwen met elkaar te maken hadden. Eeuwenlang lagen de rijkste en de armste buurt van Amsterdam pal naast elkaar. Toch leken het tot voor kort sociaal geheel gescheiden werelden. Maar contact was er toch, op vele manieren. Ook binnen beide buurten bestonden meer sociale verschillen dan buitenstaanders vermoeden. In de Jordaan woonden niet alleen paupers en de grachtengordel was niet overal even deftig. De Goudsbloemgracht was een van de goorste stukjes van de Jordaan. In 1854 werd ze gedempt en drie jaar later ging ze Willemsstraat heten, op initiatief van de Vereenniging ten Behoeve der Arbeidende Klasse, onder leiding van de sociaal voelende bankier C.P. van Eeghen.

De grachtengordel en de Jordaan maakten in 1613 deel uit van één groot stadsuitbreidingsplan: de ‘Derde Uitleg’. De uitbreiding was nodig omdat Amsterdam een stormachtige economische opbloei meemaakte en het inwonertal explodeerde. Voor de rijke kooplieden werden de grote grachten gegraven en duur bebouwd, volgens een gloednieuw strak geometrisch patroon. Voor de eenvoudige ambachtslieden (vaak immigranten) werd het rommelige gebied van de sloten en paden buiten de westelijke stadsmuur op een koopje omgevormd tot stadsbuurt: de Jordaan. De eerste twee eeuwen gold de Jordaan in al zijn eenvoud als een ‘fatsoenlijke buurt’. Al was een natuurlijk altijd al her en der armoede, naast redelijke welvaart langs bijvoorbeeld de Bloemgracht. De verpaupering begon pas echt in de Franse Tijd rond 1800 en zette steeds verder door, mede door overbevolking. Natuurlijk was het verschil in inkomen en status tussen de volksbuurt en de naast gelegen elitaire grachten gigantisch. Maar toch (en dat blijft vaak onderbelicht) was er heel wat contact tussen de wereld van de hoeden en die van de petten. Ten eerste omdat de grachtengordelbewoners voor veel producten en diensten van Jordaanbewoners afhankelijk waren. Hun winkeliers, ‘klussers’, dienstboden, koetsiers, huisbewaarders en zo meer kwamen vaak uit deze buurt. Natuurlijk was het contact vaak indirect, vooral via de dienstmeisjes en huisknechten. Er waren ook plekken waar beide milieus elkaar vanzelf tegenkwamen: langs de Prinsengracht, op sommige scholen, in de Westerkerk, op de Westermarktkermis en in de Doolhof op de Prinsengracht bijvoorbeeld. Toch werd nog in 1891 geconstateerd dat het overgrote deel van de Amsterdammers zich nooit in de Jordaan waagde. Wie dat eind 19de eeuw wel gingen doen waren artsen, journalisten, romanschrijvers en de schaarse notabelen die zich met recht zorgen gingen maken over de toestanden even verderop – al was het maar omdat daar steeds cholera-epidemieën uitbraken. En omdat de Jordaan een socialistisch bolwerk dreigde te worden, hoe Oranjegezind men vooral in de Noord-Jordaan ook nog was. De eerste verbeteringsinitiatieven kwamen opgang, vooral in de vorm van filantropische woningbouwverbeteringen. Maar het was een druppel op de gloeiende plaat. Ook omdat de over- heid zich afzijdig hield. De gedeelde sores in de buurt had soms ook aardige kanten: men deelde lief en leed, en zo ontstond in de Jordaan, een eiland in de stad, een bijzondere buurtcultuur. Na 1900 werd de schilderachtigheid van het Jordaanleven steeds uitbundiger geëtaleerd door mensen als romanciers, toneelschrijvers en zangers als Israël Querido, Herman Bouber, Louis Davids en (na de Tweede Wereldoorlog) Johnny Jordaan en Tante Leen. Op veilige afstand ging heel Nederland van de Jordaan houden. Maar de verloedering ging nog lang door, ondanks een beperkte renovatie door de gemeente in de jaren dertig. Pas na 1970 ging de buurt echt op de schop en veranderde snel van karakter. Het verschil met de grachtengordel werd steeds kleiner, maar is er nog onmiskenbaar

De tentoonstelling

Over dat alles gaat het in deze tijdelijke tentoonstelling, die ditmaal bijna onze hele museumruimte vult. Ze duurt tot 1 december en werd gemaakt door vormgever Theo Stapel en samenstellers Peter-Paul de Baar, Jack van Dongen, Cees Hageman, Bernard Kruithof, Rik Thijssen en Sylvia Vermeulen. De expositie werd mede mogelijk gemaakt door de ge- meente Amsterdam en Het Amsterdamsche Fonds. Met veel dank aan Amsterdam Museum en het Stadsarchief Amsterdam, en alle schenkers en bruikleengevers.

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie