Print deze pagina
dinsdag, 31 maart 2015 09:47

Het land buiten de Raampoort *januari 2009-december 2009

Als klein Jordaneesje speelde Theo Thijssen (geboren in 1879) al vaak op het ‘land buiten de Raampoort’ en slenterde hij over het Slatuinenpad. In zijn allereerste onderwijzersjaren woonde hij – met zijn moeder, broers en zussen – in de pasgebouwde Hugo de Grootbuurt en Kinkerbuurt, ooit zijn romantische speelterrein. En toen hij trouwde, ging hij met zijn Jo in de gloednieuwe De Clercqstraat wonen. Nog steeds met zicht op de Westertoren, dat wel. In de eerste dertig jaren van zijn leven zag Thijssen de wijk die we nu Oud-West noemen veranderen van platteland in woonbuurten. In zijn ‘echte’ jeugdherinneringenboek In de ochtend van het leven heeft hij het er nauwelijks over, maar in zijn roman Kees de jongen en zijn kinderboekJongensdagen maakt Thijssen geen geheim van zijn vroege fascinatie voor de westelijke stadsrand, aan het eind van de 19de eeuw. Toen Thijssen geboren werd, was de bouw van het zuidelijke deel van de Kinkerbuurt net begonnen. Het huis Jacob van Lennepstraat 14, waar zijn grootouders Thijssen van 1885 tot 1887 woonden, was al in 1878 gebouwd; als zeven-, achtjarige zal ‘Do’ er meermalen op visite zijn geweest. Maar in de wat noordelijker gelegen delen van de buurt kwam de bouw pas in de jaren na 1880 goed op gang. Omstreeks 1888, 1889 was bijvoorbeeld het terrein nét buiten de Raampoort aan het eind van de Bloemgracht (de huidige Hugo de Grootbuurt) nog steeds grotendeels een gebied met veel poldersloten en paadjes, kleine bloemisterijen, opslagloodsen en nog tientallen koren-, krijt- en houtzaagmolens. In letterlijke zin misschien geen platteland meer, maar verre van stads. Juist door die combinatie van weidsheid en rommeligheid was het een ideaal speelterrein. Maar dat veranderde pijlsnel. De Van Oldenbarneveltstraat lag er al sinds 1883, meteen achter de Nassaukade (voorheen Buitensingel), die al in 1881 die naam kreeg, maar pas rond 1890 werd bebouwd. In de tien jaar daarna werd het hele gebied westwaarts volgebouwd en verdwenen alle molens, behalve De Otter aan de Kostverlorenvaart en de Gilles van Ledenberchstraat, de voormalige Achterweg. De snelle verandering zien we in Jongensdagen, dat speelt omstreeks 1892. Hoofdpersoon Ko, zo’n dertien jaar, speelt in dat verhaal op het land buiten de Zaagpoort, aan het eind van de Westerstraat – dichterbij zijn nieuwe huis op de Brouwersgracht. Maar dat is dan al geen landelijk molengebied meer, maar een vlakte vol bouwzand, waarop kort daarop het Frederik Hendrikplantsoen zal verrijzen. Maar tamelijk ongerept bleef nog tientallen jaren het poldergebied aan de overkant van de Kostverlorenvaart: ‘de Baarsjes’ en ‘de Slatuintjes, waar romanheld Kees vaak schilders bezig zag. Pas in 1927 verdween bijna het hele Slatuinenpad (van de Baarsjesweg naar Sloterdijk) voor de aanleg van de Willem de Zwijgerlaan. In 1898 doekte de weduwe Thijssen haar kruidenierszaakje op de Brouwersgracht op en betrok met haar kinderen, een “goedkoop bovenhuisje” in de nieuwe Van Houweningenstraat. Vandaar verhuisde het gezin in 1901 naar de zuidelijker Kinkerbuurt: de Kanaalstraat, de Hasebroekstraat (1904) en de Bellamystraat, hoek Bellamyplein (1906). In het najaar van 1906 trouwde Theo Thijssen met oud-collega Jo Zeegerman, handwerkonderwijzeres. Ze betrokken het net opgeleverde huis De Clercqstraat 66 eenhoog. Helaas overleed Jo al twee jaar later, en na zijn tweede huwelijk in 1909 verhuisde Thijssen naar Amsterdam-Oost, waar hij de rest van zijn leven bleef. In de tentoonstelling laten we de wording van Oud-West zien met behulp van foto’s, prenten en oude plattegronden, begeleid door teksten van Theo Thijssen. Pronkstuk is de grote kleurige bouwtekening van het huizenblok in de De Clercqstraat waar Thijssen woonde en waar hij in 1908 het eerste fragment van Kees de jongen schreef. Bouwe Olij, stadsdeelvoorzitter van Oud-West, schonk het ons op 27 september.