U bevindt zich hier: Home Het Museum Nieuws Remco Campert: een grote schrijver over de kleine realiteit

Remco Campert: een grote schrijver over de kleine realiteit

maandag, 04 juli 2022 20:54

Remco Campert: een grote schrijver over de kleine realiteit

Relativerend, met een zeer draaglijke lichtheid, met precisie bij het karakteriseren van de geest des tijds en wars van literaire pretenties. Dat is Remco Campert die in de nacht van zondag 3 op maandag 4 juli op 92-jarige leeftijd is overleden. Jongste loot aan de stam van de vijftigers, die het niet zo zwaar opnam als zijn collega-vijftigers. De lichtheid van zijn werk is hem ook wel nagedragen. Zelfs bij het toekennen van de P.C. Hooftprijs in 1976 waren er laatdunkende commentaren van mensen die niet begrepen dat het niet het onderwerp, maar het schrijven zelf is dat literaire kwaliteit bepaalt. En dat geldt zeker ook voor Campert als columnist.

Het is hier niet de plaats om heel uitgebreid in te gaan op de literaire verdiensten van Campert. Hier geldt boven alles dat Remco Campert een bewonderaar van Thijssen was. Dat was hij al in zijn tienerjaren volgens de biografie van Mirjam van Hengel (Een knipperend ogenblik: portret van Remco Campert, De Bezige Bij, 1988). Misschien ligt er wel een gemeenschappelijk biografisch feit ten grondslag aan de band tussen Remco Campert, Theo Thijssen en Kees de Jongen. Alle drie verloren zijn op jonge leeftijd hun vader. De bewondering voor Thijssen drukte Campert uit in daden. Met Simon Carmiggelt, Gerben Hellinga en Rob Grootendorst vormde hij het comité dat het standbeeld van Theo Thijssen, gemaakt door Hans Bayens, op de Lindengracht realiseerde in 1976. Ook was hij betrokken bij de actie voor herbouw van het geboortehuis van Thijssen, geïnitieerd net opgerichte Stichting Theo Thijssen en nadrukkelijk ondersteund door oud-wethouder Jan Schaefer. Samen met een kleine duizend Thijssen-fans betuigden hij steun aan herbouw onder wie historicus Loe de Jong, de schrijvers Bob den Uyl, Sal Santen en Willem Wilmink, de letterkundige Kees Fens, de journalisten Jan Vrijman (Journaille), Martin van Amerongen, Ischa Meijer, Igor Cornelissen, en de politici Peter Lankhorst, Erik Jurgens en Frits Bolkestein. In februari 1990 stemde de gemeenteraad in met het plan-Schaefer.

Maar ook in woord was hij Thijssen fan, sterker nog heeft hij het werk van Thijssen aangevuld. In Het leven is verukkulluk laat hij Kees de jongen (49 jaar na diens geboorte) weer herleven, maar nu als oude man. In De Digitale Bode van juni 2021 werd in de rubriek Schrijvers over Thijssen op deze hoogst originele aanvulling ingegaan. Wij herhalen dat stukje hier als ode aan een man die ons zeer lief was.

 

Uit: De Digitale bode, jaargang 2, nummer 2:

Schrijvers over Thijssen

Als het gaat om schrijvers over Thijssen moet iemand het schot voor open doel nemen: Remco Campert over Thijssen. Of liever gezegd: over Kees. En dan niet Kees de Jongen, want de Kees die Campert ten tonele voert is al behoorlijk op leeftijd. We hebben het dan over ‘Het leven is verukkelluk’. Het boek werd in 1961 gepubliceerd bij De Bezige Bij en beschrijft een dag uit het leven van verschillende mensen die op verschillende manieren met elkaar te maken hebben. In het park ontmoeten de jongens Boelie en Mees het vijftienjarige meisje Panda en nemen haar mee voor een ijsje. Panda gaat naar het toilet en praat wat de juffrouw van retirade. Boelie en Mees merken dat ze worden achtervolgd door een oude man en raken geïrriteerd als die bij hen komt zitten. Boelie en Mees de man neer en Panda berooft hem van zijn geld, een bedrag van tweehonderd gulden. Hij wordt overeind geholpen door Tjeerd Overbeek, die getuige was van de beroving. Tjeerd neemt de oude man mee naar zijn tante Rosa Overbeek, die als juffrouw van de retirade bij de toiletten in het park werkt. Rosa herkent de oude man als een jeugdvriend en al snel zijn beide oudjes bezig om herinneringen op te halen.

 

Hij had de grijsaard voor laten gaan, de retirade in, en over de schouder van de oude man, die plotseling stilstond zodat hij bijna tegen hem opbotste, zag hij tante Rosa zitten. Ze keek op met de beleefde glimlach die ze voor haar klanten reserveerde, maar toen zag hij iets in haar gezicht veranderen.

Er kwam een trek van grote verbijstering, van schrik bijna, om haar lippen; haar ogen gingen wijd open; ze stond langzaam op en

bracht haar hand naar haar mond. Voor Tjeerd stond de grijsaard te knikken.

‘Ik ben Kees,’ zei de grijsaard schor.

Tante Rosa moest zich aan de tafel vasthouden om staande te blijven. Ze wilde spreken,

‘Tante Rosa….’zei Tjeerd, maar hij hield verder zijn mond, want hij zag dat er niet naar hem geluisterd werd en dat ze hem waarschijnlijk niet eens gezien had.

maar er kwam geen klank over haar lipp

De grijsaard bleef knikken.

Toen kreeg tante Rosa de beheersing over haar stem terug en vroeg: ‘Ben jij die Kees die als kind daar en daar (de naam van de straat was Tjeerd ontschoten) op school ging?

En de grijsaard schraapte zijn keel en antwoordde op eigenaardige toon: ‘Ja, Rosa Overbeek, die Kees ben ik .’

Daarna – alvorens ze elkaar hun levensgeschiedenis begonnen te vertellen – hadden ze beiden gehuild, de grijsaard en tante Rosa, bijna zonder geluid, zoals oude mensen doen. Ze kwamen niet van hun plaats, bleven elkaar aankijken, terwijl tranen van geluk en ook verdriet over de onhe-rroepelijk voorbijgegane jaren, hun over de wangen stroomden.

Met volmaakt onbegrip had Tjeerd deze3 kleine scene gadegeslagen, tot hem uit de woorden die tante Rosa en de grijsaard tegen elkaar spraken, nadat ze hun ontroering hadden weten te bedwingen, duidelijk was geworden dat de twee oude mensen elkaar nog van heel vroeger kenden. Ze hadden op de Lagere School in dezelfde klas gezeten, maar verloren elkaar uit het oog toen de grijsaard , om redenen die Tjeerd niet te horen had gekregen, de school voortijdig verlaten moest. Ongeïnteresseerd had hij verder naar hun met horten en stoten gevoerd gesprek geluisterd; ongeïnteresseerd omdat het over mensen ging die hij niet kende, over buurten waar hij nooit was geweest of die allang gesaneerd waren, over gewoontes die niet meer bestonden en gebeurtenissen waarbij hij niet betrokken was geweest.

(….)

Voor hij wegging wierp hij nog een laatste blik op de grijsaard; zijn gezicht had, ondanks zijn hoge leeftijd, iets jongensachtig gekregen, iets prils en onschuldigs en hoopvols. En iets verliefds. En, even een fractie van een seconde, besefte Tjeerd dat de oude man niet maar zo’n gewone oude man was, geen oude man zonder geschiedenis, geen oude man die daar zo maar zat.

 

 

Media

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie