U bevindt zich hier: Home Het Museum De mensen van het museum Het Museum
Het Museum

Het Museum (45)

Subcategorieën

Lopend is nu de tentoonstelling "100 jaar Kees de Jongen". Hierin wordt uitgebreid gekeken naar het verhaal, de achtergrond ervan maar ook welke ontwikkelingen en versies er in de loop der jaren bij zijn gekomen. Wist u bijvoorbeeld van de opera variant af? Rondom de tentoonstelling is er ook een nieuwe wandeltour, te beluisteren met en zonder gids: "Wandelen met Kees de Jongen". Kom langs om de tour op te halen en gelijk een kijkje te nemen in tentoonstelling!

Lastpakken voor de klas

15 mei 2022 t/m 30 april 2023

 

Een goede leerkracht slikt niet alles voor zoete koek.
Theo Thijssen ontmaskerde graag “pedagogische kwakzalverij” en vocht voor zijn professionele autonomie. Maar hij kwam ermee weg: ontslagen of veroordeeld werd hij nooit.

Andere onderwijzers hadden meer pech: zij kwamen hard in botsing met Het Gezag. 
Omdat ze wilden meebeslissen. Omdat ze het schoolhoofd niet eerbiedig genoeg groetten.
Omdat ze als getrouwde vrouw tóch wilden blijven lesgeven. Omdat ze ongehuwd samenwoonden. Omdat ze “staatsgevaarlijk” werden geacht.
Omdat ze zich iets te duidelijk uitspraken voor ontwapening. Of omdat hun onderwijsideeën wat ál te buitenissig gevonden werden.

Een aantal van die lastpakken uit de eerste helft van de 20ste eeuw belichten we in deze  tentoonstelling en in de begeleidende brochure, voor € 4,- te koop in het museum.

 

Twee notoire lastpakken waren bijvoorbeeld de schoolmeesters Taeko Edelman en Maarten Barendregt.  Allebei werden ze in 1906 ontslagen wegens ‘wederspannigheid’ tegen hun schoolhoofden. De aanleidingen waren zoals zo vaak pietluttig. Edelman zou, voorbijfietsend, zijn chef op straat niet gegroet hebben. Barendregt hield zijn leerlingen in het speelkwartier binnen, wegens rotweer. Maar zijn hoofd vond dat alleen hij mocht bepalen wanneer het weer te slecht was. Dat wees meteen op het echte probleem: volgens de toenmalige Onderwijswet waren schoolhoofden bijna almachtig. Bij conflicten kregen zij bijna steeds gelijk van hogerhand; gewone onderwijzers waren vrijwel kansloos. Dat ondervond in 1913 ook de Groningse dorpsonderwijzer Geert Beishuizen, al tientallen jaren in het vak, die zich niet liet koeioneren door een piepjong ambitieus nieuw schoolhoofd. Die kleine tiran deed zijn beklag, tot groot genoegen van het rechtse gemeentebestuur, de wettelijke werkgever. Want Beishuizen trad in zijn vrije tijd voor de plattelandsbevolking op als een soort onbezoldigd regionaal ombudsman, tegenover de gemeente. Ondanks protest van de onderwijzersbond werden deze drie ontslagen onherroepelijk, maar alle drie slachtoffers vonden gelukkig een nieuw bestaan.  Edelman & Barendregt begonnen een succesvolle schoolboekhandel en gaven Theo Thijssen rebelse blad De Nieuwe School uit;  Beishuizen kreeg kort voor zijn pensioen nog een onderwijsbaan in het rode Zaandam.

Er waren óók leerkrachten die botsten met hun gemeentebestuur vanwege verschil van mening over hun privéleven. B&W van Amsterdam vonden bijvoorbeeld begin 20ste eeuw dat onderwijzers die trouwden zelf ontslag hoorden te nemen. De net getrouwde sociaaldemocraat Marie Lub-Kooiman was in 1911 de eerste die dat weigerde. Na felle nationale debatten gaf de gemeenteraad haar gelijk.  De anarchist Albert de Jong woonde ongehuwd samen; ook dat was volgens de gemeente reden tot ontslag. Hier haalde protest niets uit; De Jong vond een nieuwe baan als stenograaf.  
De communist Jan Ceton reisde in 1921 zonder voorafgaande toestemming naar Rusland om daar het revolutionaire nieuwe onderwijs te bestuderen. Ook hij kreeg de zak, maar werd later weer in genade aangenomen. En zo passeren nog meer eigenheimers de revue, die het met bazen aan de stok kregen, zoals Pieter Wink, Willem van Liefland en Fedde Schurer. Of die soms, zoals de jonge communiste Brecht van den Muijzenberg-Willemse, aanschopten tegen het ‘reformistische’ bestuur van haar eigen onderwijzersbond, inclusief de sarcastische ouwe rot Theo Thijssen.  

In de zijlijn wordt ook aandacht besteed aan een aantal soms ietwat zweverige onderwijshervormers, die aanschopten tegen de gevestigde pedagogie.  Zij begonnen vaak eigen schooltjes, de meeste in het Gooi. Te denken valt aan mensen als Johan Kleefstra, Jacob van Rees, Cor Bruijn, Lodewijk van Mierop, Felix Ortt, Mia Telders en Kees Boeke. Ook zij hanteerden overigens strenge regels voor hun personeel, dat soms geacht werd vegetari?r en geheelonthouder te zijn, en geen make-up te gebruiken…

Van repressie hadden deze hervormers niet zoveel last; wel van geldnood en bespotting. Dat laatste overigens óók van de kant van Theo Thijssen, die in 1910 schreef:

“Als mij tegenwoordig geestelijk voedsel wordt voorgezet, en ik hoor dat de kok woont in een plaats als Blaricum of Soest of Laren, dan ondervind ik een eigenaardig-weeë gewaarwording.”

In de tentoonstelling Reizen met Thijssen laten we zien hoe de wereld steeds groter voor Thijssen werd. Als Jordaanjongetje verkende hij gretig het uitdijende Amsterdam, als kersverse kweekschoolleerling bracht de trein hem al helemaal naar Haarlem, als schrijvend onderwijzer begon hij voor spreekbeurten het hele land te bereizen en als vakbondsbestuurder bezocht hij internationale onderwijzerscongressen in Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Spanje, Tsjechië, Zweden en Zwitserland. Impressies daarvan zijn te vinden in zijn boek Een bonte bundel (1935), opgenomen in deel III van het Verzameld werk.


Maar Thijssen bezocht ook Engeland, ontdekten we in de oude leggers van De Bode, het door Thijssen geredigeerde weekblad van de Bond van Nederlandse Onderwijzers. Eind april 1927 reisde hij met de nachtboot van Hoek van Holland naar Harwich en vervolgens met de trein naar Liverpool Street Station in Londen. Daar nam hij, samen met een in de trein ontmoete Zweedse gedelegeerde, naar Hamilton House of Mabledon Place, het imposante bondsgebouw van de National Union of Teachers (NUT). Daar werd vergaderd over onder meer de statuten en contributieregeling van de kersverse.

Theo Thijssens boeken vaak over kinderen gaan, schreef hij slechts één roman speciaal vóór kinderen. Het kinderboek Jongensdagen (1909) volgt vier alledaagse jongens uit de Jordaan. Ko, zijn broertje Henk en hun vriendjes Ay en Klaas gaan naar school, spelen op straat en helpen af en toe hun ouders. Niet spannend, wel meeslepend. Veel van deze verhalen zijn gebaseerd op Thijsens eigen jeugd. Het boek geeft daarmee een uniek kijkje in het alledaagse kinderleven in de Jordaan van de jaren 1890. Jan Sluijters, die later een beroemd kunstschilder zou worden, verzorgde de illustraties.

Thijssen schreef Jongensdagen als reactie op een boze brief van kinderboekenschrijver J.G. Kramer. Eerder had Thijssen had diens historische kinderroman Tot ridder geslagen volledig afgebrand. Vervolgens daagde Kramer de onderwijzer in een ingezonden brief om – als hij het dan zo goed wist – zèlf maar eens een kinderboek te schrijven. En dat deed Thijssen. Hij zette een verhaal dat hij al improviserend had verteld aan zijn klas, op papier. Uitgever Van Dishoeck kreeg er lucht van en stelde voor om het te publiceren: dat gebeurde in 1909. 

De tentoonstelling werd zondag 15 september 2019 geopend door de populaire kinderboekenschrijver en oud-onderwijzer Jacques Vriens.

Ter gelegenheid van de tentoonstelling bracht het Theo Thijssen Museum (in beperkte oplage) een herdruk van Jongensdagen uit. Die is in het museum te koop.

 

"De gelukkige klas" is de titel van de huidige tentoonstelling in het Museum. Deze tentoonstelling ligt in het verlengde van het symposium onder dezelfde naam dat op 15 december georganiseerd wordt in het kader van de herdenking van de 75 sterfdag van Thijssen. De Tentoonstelling heeft (net als symposium) als thema de onderwijsdenkbeelden van Thijssen en de actualiteit ervan.

Deze zijn impliciet terug te vinden in zijn literaire werk, maar expliciet in een groot aantal artikelen, besprekingen van methoden, e.d. Deze tentoonstelling krijgt als naam mee "De gelukkige klas". Deze titel van het tweede werk van Thijssen over de belevenissen van meester Staal, kan namelijk uitstekend als kenschetsing van zijn onderwijsvisie gebruikt worden. 

Theo Thijssen groeide op in de Jordaan en Oud-West, maar in de tweede helft van zijn leven (1912-1943) woonde in Amsterdam-Oost: lang in de Transvaalbuurt, kort in de Watergraafsmeer. Al sinds 1902 werkte hij als onderwijzer in de Oosterparkbuurt, tot 1921. En in 1943 werd hij er begraven, op de Nieuwe Ooster.

Wat betekende Oost voor Theo Thijssen? Hoe zagen  zijn woningen er uit? Wie waren zijn buren en hoe ging hij met ze om? Met welke bekende buurtgenoten (onderwijsmensen, schrijvers, politici) had hij contact? Hoe liep hij van huis naar school? Waar wandelde hij met zijn leerlingen (en waar woonden die)? Welke kapper knipte zijn walrussnor? En wat schreef hij over zijn buurt? Daarover ging het in deze tentoonstelling.

Niet zonder reden is Theo Thijssen weleens (in modern jargon) een ‘mannen-man’ genoemd. En jazeker, vooral als jongeman voelde hij zich zeer thuis in de masculiene wereld van stoerheid en kameraadschap.

Hoe dan ook waren vele vrouwen belangrijk voor hem: geliefd en minder geliefd, en in talrijke rollen. Moeders, echtgenotes, zussen, grootmoeders, tantes, zussen, dochter en schoondochters, winkeliersters, dienstbodes, schoolmeisjes, onderwijzeressen, jeugdboekenschrijfsters en andere ‘dames’. 
De tentoonstelling werd geopend door Rik Thijssen, Theo’s kleindochter, net als hij werkzaam in het onderwijs.

Jan Ligthart en Theo Thijssen: twee grote namen uit de Nederlandse onderwijsgeschiedenis.  En allebei geboren in de Jordaan! Bondgenoten in de allereerste jaren van de 20steeeuw, waarna hun wegen zich scheidden. Maar het wederzijds respect bleef, zij het niet steeds met zo veel woorden.
Ligthart, 20 jaar ouder dan Thijssen, werd het bekendst door zijn leesboekjes over Ot en Sien. Maar belangrijker was eigenlijk dat hij velen de ogen opende voor de individualiteit van het kind. Daarmee inspireerde hij onder meer Thijssen.  Net als Ligthart schreef Ligthart overigens een prachtrig boek met jeugdherinneringen.

Een opvallend onderdeel van de expositie was een grote landkaart van Nederland met daarop aangegeven alle Theo Thijssenscholen en Jan Ligthartscholen.

Deze tentoonstelling sloot aan op een grote tentoonstelling  Amsterdams buurtwinkels in het Amsterdam Museum.  Het was ook onze grootste tentoonstelling ooit, want een stevig stuk Jordaan diende ditmaal als ons ‘buitenmuseum’.  Achter de ramen van tientallen al dan niet voormalige winkels hing een plakkaat met foto en tekst over het winkelverleden van het betreffende pand.
Ook ons museum heeft zo’n verleden:  hier was van 1878 tot  1884 de schoenmakerij van Theo Thijssens vader.  Met trots toonden we onder meer twee hier opgegraven schoenen, die vrijwel zeker door vader Thijssen werden gemaakt.
In het museum besteedden we speciale aandacht aan de voornaamste Jordanese winkelstraten van weleer:  de Westerstraat, Nieuwe Leliestraat, Rozengracht, Elandsgracht en de zogeheten ‘Lange Jordaanstraat’ oftewel de Eerste Leliedwarsstraat en alle winkelstraatje die daarop noordwaarts aansluiten.

De expositie werd geopend door burgemeester Eberhard van der Laan. Het enthousiaste koor Puur Mokum luisterde het gebeuren op.  

Najaar 2007 stond Theo Thijssens De gelukkige klas centraal in de CPNB-campagne ‘Nederland Leest’.  Hieraan was een wedstrijd verbonden: ‘Nederland Leest, Nederland ontwerpt’. Lezers werden uitgenodigd om voor deze roman een eigen omslagontwerp te maken. Resultaat: 164 inzendingen! Het Theo Thijssen Museum exposeerde de 30 inzendingen die door de vakjury werden genomineerd. De tentoonstelling werd geopend door prijswinnares Elise Kommer.

Pagina 1 van 4

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie