U bevindt zich hier: Home Theo Thijssen Boeken

Boeken

Theo Thijsen heeft onnoemelijk veel geschreven: liefst zes romans, twee verhalenbundels, een deel memoires, een artikelenbundel over taalonderwijs, reken- en taalboekjes voor de lagere school, een handvol brochures,  een reeks van columns,  en duizenden artikelen.  

Zijn talloze toespraken in de Tweede Kamer en de Amsterdamse gemeenteraad, op onderwijscongressen, in bibliotheken en buurthuizen, en op bijeenkomsten van vakbondsafdelingen, de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) en het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) laten we dan nog buiten beschouwing. 

Op deze site beperken wij ons grotendeels tot zijn literaire boeken:

In zijn allereerste roman, verschenen bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum, die zijn vaste uitgever zou worden, beschrijft Thijssen, (zoals hij het later zelf samenvat) 'de worsteling van een nog niet gerijpte persoonlijkheid met een klas'. Barend Wels is aanhoudend bezig krampachtig orde te houden; intussen streeft hij ernaar door het behalen van extra aktes zo snel mogelijk weg te komen uit het lager onderwijs. Aan het eind van de roman komt hij tot beter inzicht. 'Toen kon Barend Wels onderwijzer worden.' In dit boek toonde Thijssen al zijn satirisch talent, vooral in de dialogen.
Van 1905 tot 1907 publiceerde hij het verhaal al in afleveringen in het door hem zelf opgerichte kritische onderwijzersblad De Nieuwe School, onder het pesudoniem Otto L. Fieggen.

Thijssen schreef veel over kinderen, maar dit is het enige boek dat hij ook speciaal voor kinderen schreef. Het was een autobiografisch getint verhaal, geïnspireerd op zijn vroegste tienerjaren, kort na de dood van zijn vader, op en rond de Brouwersgracht, waar zijn moeder een kruidenierswinkeltje dreef. De hoofdpersoon heet Ko, een naam die erg lijkt op Do, zoals Theodorus thuis werd aangesproken. De broer van Ko heet Henk, net als Thijssens eigen broer.
Thijssen vertelde het verhaal, grotendeels uit het hoofd, al weleens tijdens het voorleesuur in zijn klas. Hij ging tot publicatie over naar aanleiding van verongelijkte kinderboekenschrijvers wier boeken hij in zijn blad De Nieuwe School sarcastisch had neergesabeld: die verweten hem dat de beste schippers aan wal stonden. Dat liet Thijssen zich niet zeggen. Jongensdagen kreeg prima kritieken, onder meer van Jan Ligthart.
Het boek werd schitterend geïllustreerd door de jonge kunstenaar Jan Sluijters, die later een gevierd kunstschilder zou worden.

In het kader van de tentoonstelling over Jongensdagen (2019-2020) is er een herdruk van Theo Thijssens “Jongensdagen” gemaakt. Het boek is voor 14,95 te koop in het museum.

Bundeling van artikelen over taalonderwijs op de lagere school, eerder verschenen in Thijssens kritische blad De Nieuwe School.

Dit is ongetwijfeld Thijssens beroemdste roman. Kees Bakels (bijna 12 jaar) is een schoenmakerszoon uit de Amsterdamse Jordaan, die zich in alle tegenslag (ziekte en dood van zijn vader; terugval in armoede van zijn gezin) overeind houdt door dagdromen over hoe het ook zou kunnen zijn. Veel van die rooskleurige maar soms ook sombere fantasieën betreffen zijn heimelijk begeerde klasgenootje Rosa Overbeek.
Een beroemde 'gimmick' door het hele boek heen is de zogeheten 'zwembadpas', een speciale manier van lopen, waarmee Kees snel va school naar het geliefde zwembad kan snellen. Op 16 juni 2001 organiseerde het Theo Thijssen Museum de Dag van de Zwembadpas.
Het boek had een lange voorgeschiedenis, door ons museum belicht in de tentoonstelling 'O, die jongen' (2001). Het eerste losse fragment (meteen al over de zwembadpas) verscheen in 1908 in Thijssens blad De Nieuwe School; in dat blad volgden tot 1915 nog negen fragmenten. Toen Thijssen in 1921 redacteur werd van het pedagogisch vakbondsblad School en Huis verwerkte hij die eerder losse stukjes in een doorlopend feuilleton, dat verscheen van 1921 tot 1923. Een jaar later verscheen het in boekvorm bij Uitgeverij C.A.J. van Dishoeck.
Het boek beleefde sindsdien al zeker 44 drukken. In 2003 werd het verfilmd onder regie van Andre van Duren, met in de titelrol Ruud Feltkamp.

De roman (die in 1923-1924 al als feuilleton verscheen in School en Huis) werd in 1925 uitgebracht door uitgeverij Van Dishoeck. Ze is geschreven in de vorm van een dagboek van een onderwijzer, meester Staal, en laat (zoals Thijssen het zelf formuleert) zien hoe de hoofdpersoon 'met zijn klas samengroeit tot een eenheid'.  Also starring: Hilletje ('geef 's 'n gilletje') in 't Veld, Mina Helm, Marcus Meijer, Chris Beekbergen, Fokkie Goossens, Garres de Veer.

Het vervolg op Schoolland. Nieuwe avonturen van meester Staal en zijn klas, of, zoals Thijssen zegt, 'een hymne op het onderwijzerschap'.  Weer geschreven in de vorm van een dagboek van een onderwijzer op een openbare lagere school in Amsterdam-Oost, die veel wegheeft van Theo Thijssen zelf. Het verhaal speelt omstreeks 1906-1908, zo blijkt uit kleine aanwijzingen in de epiloog. Eerder verschenen als vervolgverhaal in de jaargang 1924-1925 van School en Huis.

Najaar 2007 staat de roman centraal in de campagne Nederland Leest van de CPNB (stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek). Een nieuwe paperback-editie wordt dan gratis aangeboden aan alle leden van openbare bibliotheken in Nederland - en ook aan honderdduizenden vierdeklassers van havo en vwo.

Dit boek, dat naar opzet en vorm geheel verschilt van Thijssens andere werk, bevat het verhaal over een klein-burgerlijk gezin, gezien door de ogen van een kind met de blik van een volwassene, Henricus van der Stadt. Het werd eerst anoniem gepubliceerd in School en Huis (1926-1927). Thijssen zelf vond het zijn beste boek, wellicht omdat hij zich hierin het meest wist los te maken van zijn autobiografische bagage. Het is ook het meest satirische boek van Thijssen, waarin gehakt wordt gemaakt van hypocrisie en misplaatst standsbesef.

De in deze humoristisch getinte bundel opgenomen verhalen werden merendeels voor het eerst gepubliceerd in De Nieuwe School, Thijssens eigen rebelse onderwijsblad, en in De Notenkraker, het satirische zondagsblad van het rode dagblad Het Volk.
In een interview met het leterkudnige tijdschrift Het Boek van Heden verondtschuldigde Thijssen zich in 1929 bij voorbaat voor de luchtigheid van zijn proza: "Het is lichte kost. Ze zullen het wel niet literair vinden, vrees ik." Dat had hij goed gezien, want de recensies waren veel minder positief dan die van zijn eerdere boeken.

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie