U bevindt zich hier: Home Het Museum Tentoonstellingen-archief 2010-2015 Theo Thijssen en de jeugdliteratuur *oktober 2012-maart 2013
dinsdag, 31 maart 2015 09:45

Theo Thijssen en de jeugdliteratuur *oktober 2012-maart 2013

Op één na schreef Theo Thijssen al zijn boeken voor volwassenen. (Nee, Kees de jongen is géén kinderboek!) Toch heet de ‘P.C. Hooftprijs voor de jeugdliteratuur’ sinds 1987 de Theo Thijssenprijs. Dat is minder vreemd dan het lijkt. Al sinds zijn puberjaren zette Thijssen door zijn felle kritieken op net verschenen boeken, zijn meer algemene beschouwingen en zijn eigen Jongensdagen (1909) een nieuwe standaard neer voor goede jeugdliteratuur. Toen de jonge Thijssen, destijds nog leerling van de Rijkskweekschool in Haarlem (de Pabo van toen) zich mengde in de discussie over goed leesvoer voor de jeugd, was bijna iedereen het er over eens dat boeken voor kinderen (pubers incluis) allereerst hoogst opvoedend moesten zijn. In dat licht werden de juist door die pubers verslonden avonturenromans van Jules Verne, Kapitein C. Marryatt, Gustave Aimard en Gabriel Ferry (voorlopers van Karl May) met al hun moord en doodslag als hoogst verderfelijk afgeserveerd. In zijn eigen blad De Nieuwe School ging Theo Thijssen daar in 1909 met veel plezier tegenin.

Pedagogische bezwaren zag hij niet: “Erger nog, ik heb de stellige overtuiging, dat die heerlike boeken van Aimard machtig veel hebben bijgedragen tot mijn geestelike groei; ik weet zeker, dal ik veel minner soort mens geweest zou zijn, als Aimard niet had meegedaan aan m’n opvoeding. En als het waar is, dat de tegenwoordige jeugd als gevolg van een kwasi-pedagogiese kletscampagne tegen de avonturen-boeken, minder Aimard, en minder Marryat en minder Jules Verne te lezen krijgt dan vroeger, dan beweer ik, dat-ie bij ons vergeleken, heel wat te kort komt...” . Ook de kwajongenstreken van Dik Trom, over wie C.Joh. Kievit in 1893 zijn eerste kinderboek schreef, kon Thijssen wel waarderen. Dat neemt niet weg dat Thijssens eigen Jongensdagen bepaald niet mikt op sensatielust. Wél op herkenbaarheid: het gaat om dagelijkse belevenissen van drie Amsterdamse jongens in het Amsterdam van kort na 1890. Thijssen verwerkte er eigen herinneringen in. Grappig is wel dat hij de jongens laat smullen van een avonturenroman-in- afleveringen in de traditie van Aimard en Ferry: De Parijsche Straatjongen. (Daarover elders in dit bulletin meer!). In het eerste nummer van zijn blad De Nieuwe School poneerde hij zijn eigen criteria: “Als ik een kinderboek lees, denk ik dikwijls aan Kloos, die gezegd heeft, dat kinderen Koningen waren. Wat deksel, zeg ik dan zachtjes, als je toch met een koning omgaat, kan je maar niet de eerste de beste zijn; je moet toch ‘n beetje, wat-je-noemt een nette vent zijn; ‘n beetje elegant moet je zijn, hè, met af en toe een sierlijk gebaar... En wat zijn het toch meestal ‘n geestes-plebejers, die kinderschrijvers!’ (...) Een kinderschrijver moet schrijver zijn. Hem moet de taal iets méér zijn dan het ons gewone menschen is; en bovendien moet hij van het kind houden; zooveel houden, dat het kind hem verstaat. Hij moet eerlijk geven wat er in hem leeft; en wat er in hem leed moet voor het kind zijn; en zóó hevig moet het in hem zijn, dat hij ‘t uit; dat hij ‘t uiten moet. Een kinderboek moet écht zijn. En een kinderboek beoordeelen is alleen maar kijken, of het echt is; of de schrijver kinder-kunstenaar is. Wat ‘n raar woord, hè, ‘kinder-kunstenaar’!” Thijssens soms pagina’s lange, soms hyperkorte recensies zijn doorgaans snoeihard, en vaak ronduit hilarisch. In die jaren geldt Thijssen nog als een rebel. Nadat hij in 1921 is overgestapt van de school naar de vakbeweging en een populair romanschrijver is geworden, wordt hij een man van gezag. Hij geeft in den lande heel wat lezingen over (o.a.) jeugdliteratuur. En in 1928 vraagt uitgeverij Van Holkema & Warendorf hem zelfs als lid van een jury die het beste nieuwe jongensboek en meisjesboek moet kiezen.

De tentoonstelling

In onze bescheiden maar bonte expositie ligt een stevig accent op de door Thijssen gerecenseerde boeken, met typerende citaten en Thiijssen oordeel. Maar eerst geven we een impressie van de 19de-eeuwse leesboekjes en (stuiver-)romans die Thijssen zelf als jongen verslond. We belichten ook een paar ander ‘opiniemakers’ uit die jaren met wie Thijssen de degens kruiste, zoals J.G. Stamperius, Ida Heijermans en Nellie van Kol. Een eigen hoekje krijgen Thijssens Jongensdagen en de prijsvraag van 1928 waarbij Thijssen jureerde. Ten slotte presenteren we een eregalerij van alle winnaars van de Theo Thijssenprijs sinds 1992.

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie